| 
KANKER 
KANKER in VOGELVLUCHT Hieronder worden de tien meest voorkomende vormen van 
kanker met hun behandelingen en hun vooruitzichten kort besproken.
   
Borstkanker Per jaar wordt bij ruim 12.000 vrouwen borstkanker (mammacarcinoom) 
vastgesteld. In ons land heeft een vrouw een kans  van een op acht om ooit 
in haar hele leven borstkanker te krijgen. Daarmee is het de meest voorkomende vorm van kanker. Jaarlijks 
overlijden ongeveer 3200 vrouwen eraan. Hoewel borstkanker op alle leeftijden 
kan voorkomen, is 75% van de vrouwen bij wie borstkanker wordt ontdekt, is 50 
jaar of ouder. 
 In 90 procent van de gevallen beginnen de kankercellen te groeien in het 
melkklierweefsel van de borst. Na verloop van tijd kunnen de kwaadaardige cellen 
doorgroeien in het weefsel dat de melkkliertjes omringt. Als ze losraken, kunnen 
uitzaaiingen ontstaan in de lymfeklieren van de oksel. In een latere fase kunnen 
ook in andere weefsels en organen uitzaaiingen voorkomen, zoals longen, botten, 
hersenen, lever en huid.  Een duidelijke oorzaak voor het ontstaan van borstkanker is niet gevonden. Wel 
is duidelijk dat vrouwelijke geslachtshormonen (oestrogenen) een rol 
spelen. In 5 tot 10 procent van de gevallen is er een erfelijke aanleg. Meestal 
komt de ziekte dan op wat jongere leeftijd voor en vaker in beide borsten. Omdat de tumorcellen vrij langzaam groeien, heeft de vrouw in het begin weinig 
klachten. Als er een knobbeltje voelbaar wordt, gaan de meeste vrouwen naar de 
huisarts, die na onderzoek een röntgenfoto (mammografie) en eventueel een 
echogram zal laten maken. Een derde onderzoek is een punctie: daarbij kunnen 
afwijkende cellen uit de tumor worden aangetoond. De laatste jaren wordt soms 
ook gebruik gemaakt van MRI ('Magnetic Resonance Imaging': een onderzoek 
dat gebruik maakt van een magneetveld in combinatie met magneetgolven en een 
computer). Het is dan mogelijk om de precieze uitbreiding van de tumor in de 
borst vast te stellen. 
Behandeling De primaire en beste behandeling is een borstamputatie of 
een borstsparende operatie. Ongeveer 60 procent van de vrouwen kiest voor 
dit laatste. Bij beide behandelingen worden ook de lymfeklieren in de oksel 
operatief verwijderd als de ‘schildwachtklier’ tumorcellen bevat (zie figuur). 
Afhankelijk van het stadium van de ziekte en de eventuele aanwezigheid van 
uitzaaiingen wordt de patiënt aanvullend behandeld, bijvoorbeeld met bestraling,
cytostatica, 
antihormonen,
proteïnekinaseremmers en/of
monoklonale antistoffen (in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'). De 
bestralingsbehandeling bestaat meestal uit ongeveer 25 tot 35 bestralingen, die 
elke (werk)dag worden gegeven gedurende 5 tot 7 weken. 
CytostaticaEen 
cytostaticumkuur bestaat doorgaans uit de intraveneuze (via een ader) 
toediening van een combinatie van cytostatica, meestal eens per twee of drie 
weken, en die zes tot acht keer wordt herhaald. Het gaat dan vaak om een combinatie van cyclofosfamide 
(Endoxan®), methotrexaat (merkloos, 
			 Ebetrex®, Emthexate®,
			Injexate®,
			Metoject®, MTX) en 
fluorouracil (merkloos), de zogenoemde CMF-kuur, of 
een combinatie van fluoruracil, doxorubicine en cyclofosfamide, de zogenoemde 
FAC-kuur.
 
AntihormonenVooral bij de wat oudere patiënten (in de overgang en daarna) vormt hormonale 
therapie een alternatief voor chemotherapie met cytostatica (die veel meer 
bijwerkingen hebben). Met de (anti)hormonen (in feite zijn het 
anti-oestrogenen)
fulvestrant (merkloos, Faslodex®) en
tamoxifen (merkloos) wordt de werking van 
oestrogenen (de belangrijkste vrouwelijke geslachtshormonen) 
geblokkeerd, waardoor de tumor in omvang kan afnemen.
Tamoxifen dient elke 
dag oraal (dus via de mond) te worden ingenomen doorgaans gedurende twee 
tot vijf 
jaar; fulvestrant wordt eenmaal per maand toegediend via een injectie in 
de bilspier. Andere anti-oestrogenen die bij uitgezaaide 
borstkanker worden gebruikt, zijn
medroxyprogesteron
		(merkloos, Depo-Provera®, Provera®) en
megestrol (merkloos).
 Een andere optie is de behandeling 
met zogenaamde aromataseremmers.  Dit zijn stoffen die de vorming 
van  oestrogenen remmen, waardoor de concentraties oestrogenen nog lager 
worden dan ze na de overgang al zijn. Daardoor neemt de groei van 
oestrogeengevoelige tumorcellen af. Voorbeelden van aromataseremmers zijn 
anastrozol (merkloos, Arimidex®), 
exemestaan (merkloos, Aromasin®) en letrozol (merkloos,
Femara®, 
			Letroman®). Bij 
vrouwen ná de overgang heeft een aromataseremmer een lichte 
voorkeur boven tamoxifen vanwege de wat grotere effectiviteit. De bijwerkingen van deze beide typen 
antihormonen ontlopen elkaar weinig. Verschijnselen die voortkomen uit een 
oestrogeentekort zoals opvliegers, overmatig transpireren, hebben doorgaans de 
overhand. Omdat men bij borstkanker bij voorkeur een 
operatie uitvoert, al dan niet in combinatie met radiotherapie, worden 
tamoxifen en aromataseremmers vooral gebruikt als aanvullende 
(adjuvante) 
behandeling om de groei van eventuele oestrogeengevoelige uitzaaiingen te 
elimineren. Daarnaast kunnen bij patiënten bij wie reeds uitzaaiingen zijn 
ontstaan, langdurige onderbrekingen van de kankeractiviteit (remissies) 
met deze middelen worden bereikt.
 Vaak wordt exemestaan (Aromasin®) gecombineerd met de 
proteïnekinaseremmers everolimus (Afinitor®, Votubia®) 
of lapatinib (Tyverb®), zie ook
proteïnekinaseremmers (in 
het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'). 
Met deze combinatie is er nu een effectievere behandeling beschikbaar gekomen voor 
vrouwen met hormoongevoelige 
borstkanker (die de menopauze achter de rug hebben) met uitzaaiingen. De 
nieuwere proteïnekinaseremmers zijn abemaciclib (Verzenios®),
palbociclib (Ibrance®) en ribociclib (Kisqali®).
 Een nieuwe ontwikkeling is wellicht om met 
antihormonen het risico op borstkanker bij nog gezonde vrouwen met een 
verhoogd borstkankerrisico te verlagen. Met gebruik van
tamoxifen gedurende 5 jaar bleek het risico te kunnen 
worden gehalveerd. Aromataseremmers  bleken nog effectiever 
en veiliger in het voorkómen van borstkanker: gebruik van 
exemestaan (Aromasin®) gedurende 3 jaar reduceerde het risico met 
65%. Het ging hier overigens om onderzoek bij vrouwen die hun overgang (menopauze) 
reeds achter de rug hadden. 
Monoklonale  antistoffenVrouwen met geconstateerde uitzaaiingen die hormoongevoelig zijn, komen soms in aanmerking 
behandeld te worden met een monoklonale antistof (soms ook wel 
checkpointremmers genoemd), zoals
atezolizumab (Tecentriq®),
trastuzumab (Herceptin®) en pertuzumab (Perjeta®) (zie ook
monoklonale antistoffen 
in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'), al dan niet in combinatie met een 
cytostaticum van het type taxaan (zie ook
cytostatica in het onderdeel 'Chemotherapie' 
in deze sectie 'Kanker'). De toediening vindt plaats via een intraveneus 
infuus, doorgaans eens per drie weken gedurende een jaar. Indien de uitzaaiingen 
hormoonongevoelig zijn, komt een andere  monoklonale antistof in 
aanmerking, namelijk bevacizumab (Avastin®).
 
	
		
		
			| 
		
		
		overzicht  medicatie  
		bij  borstkanker |  
			| stofnaam | 
		
			
			merknaam® | toedieningsvorm: 
			sterkte |  
			| Cytostatica |  
			| CMF-kuur cyclofosfamide
 
 
 methotrexaat
 
 
 
 fluorouracil
 
 FAC-kuur
 fluorouracil
 
 doxorubicine
 
 cyclofosfamide
 
 | 
			Endoxan®
 
 
 merkloos, 
			 Ebetrex® Emthexate®,
			Injexate®
 Metoject®, MTX
 
 merkloos
 
 
 merkloos
 
 merkloos
 
 Endoxan®
 
 | injectievlst.: 
			750-2000 mg
 tablet: 50 mg
 
 injectievlst.: 2,5-100 
			mg/ml
 tablet: 2½ en 10 mg
 
 
 injectievloeistof: 50 mg/ml
 
 
 injectievloeistof: 50 mg/ml
 
 injectievloeistof: 
			2 mg/ml
 
 injectievloeistof: 
			750-2000 mg
 tablet: 50 mg
 |  
			| Anti-oestrogenen |  
			| fulvestrant 
 medroxy-
 progesteron
 
 megestrol
 
 tamoxifen
 | merkloos,
			Faslodex®
 merkloos,
			Depo-Provera®
 Provera®
 
 merkloos
 
 merkloos
 | injectievloeistof: 50 mg/ml 
 injectievloeistof: 150 mg/ml
 tablet: 100, 200 en 250 mg
 
 tablet: 160 mg
 
 tablet: 10, 20, 30 en 40 mg
 |  
			| Aromataseremmers |  
			| anastrozol 
 exemestaan
 
 letrozol
 
 | merkloos,
			Arimidex®
 merkloos,
			Aromasin®
 
 merkloos,
			Femara®
 Letroman®
 | tablet: 1 mg 
 tablet: 25 mg
 
 tablet: 2½ mg
 
 |  
			| Monoklonale  antistoffen |  
			| atezolizumab bevacizumab
 pertuzumab
 
 trastuzumab
 
 | Tecentriq® 
			Avastin®
 Perjeta®
 
 Herceptin®
 
 | infusievloeistof:
			60 mg/ml 
			 infusievloeistof: 25 mg/ml
 infusievloeistof: 30 mg/ml
 
 infusievloeistof: 150 mg
 injectievloeistof: 120 mg/ml
 |  
			| Proteïnekinaseremmers |  
			| abemaciclib everolimus
 
 lapatinib
 palbociclib ribociclib | Verzenios® Afinitor®, Votubia®
 
 Tyverb®
 Ibrance® 
			Kisqali® | tablet: 50, 100 
			en 150 mg 
			 tablet: 2½, 5 en 
			10 mgsuspensie (als tablet): 5 mg
 
 tablet: 250 mg
  capsule: 
			75, 100 en 125 mg  tablet:
			200 mg |  Dankzij de vroege opsporing en de huidige effectieve behandeling is 
96% van de vrouwen met borstkanker na vijf jaar nog in leven en bij tumoren < 1 
cm zelfs 100%.  Als borstkanker 
zich heeft uitgezaaid naar andere weefsels en organen, is er geen genezing 
mogelijk. Het overlevingspercentage na vijf jaar is dan aanzienlijk lager.
 
 Externe links:https://www.apotheek.nl 
(Apotheek.nl; KNMP)
 https://www.kanker.nl (KWF Kankerbestrijding)
 http://www.diliguide.nl
(Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO)
 http://www.farmacotherapeutischkompas.nl 
(Farmacotherapeutisch Kompas)
   
Longkanker Jaarlijks worden bijna 9000 nieuwe gevallen van longkanker vastgesteld. Met 
circa 6500 nieuwe gevallen is het bij mannen na prostaatkanker de meest voorkomende vorm van 
kanker. Bij vrouwen staat longkanker op de derde plaats. Terwijl bij mannen 
momenteel een duidelijk dalende tendens te zien is, komt longkanker in 
toenemende mate bij vrouwen voor. Dat heeft alles te maken met het feit dat 
vrouwen later (vanaf de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw) dan mannen 
op grote schaal zijn gaan roken.
Van alle mensen met longkanker heeft 90 procent stevig gerookt. Andere oorzaken 
zijn blootstelling aan bepaalde stoffen zoals asbest, arseen-, nikkel- en 
chroomverbindingen en radioactieve stoffen, maar deze oorzaken vallen in het 
niet bij roken. Mensen met astma of
COPD (in de 
sectie 'Luchtwegen & Ademhaling') hebben een iets grotere kans dat zij 
longkanker krijgen. De klachten beginnen vaak met moeheid en gewichtsverlies. Opvallend is dat men 
anders gaat hoesten, meestal wordt het rokershoestje hardnekkiger en heviger. 
Soms wordt dan ook wat bloed opgegeven met het opgehoeste slijm. Andere klachten 
zijn kortademigheid, heesheid, een fluitend geluid bij de ademhaling en pijn in 
de borststreek. Het lichamelijk onderzoek door de huisarts zal gevolgd worden door een 
röntgenfoto van de longen, een CT-scan van de longen en bronchoscopie, waarbij 
de luchtwegen van binnenuit worden bekeken. Soms wordt dan ook een stukje 
weefsel weggenomen voor nader onderzoek. Er zijn verschillende typen longkanker. Meer dan 90 procent ontstaat in de 
grotere luchtpijpen (bronchiën); dergelijke gezwellen worden dan ook 
bronchuscarcinomen genoemd. De twee belangrijkste vormen zijn het 
kleincellig bronchuscarcinoom en het niet-kleincellig 
bronchuscarcinoom, waaronder het grootcellig carcinoom. De behandeling en 
de vooruitzichten van deze vormen zijn nogal verschillend. De niet-kleincellige 
vorm komt bijna drie keer zo vaak voor als de kleincellige vorm. Uitzaaiingen in 
de lever, hersenen, bijnieren en botten komen regelmatig voor, vooral bij het 
kleincellig bronchuscarcinoom. 
Behandeling Een operatie is alleen mogelijk bij het niet-kleincellige bronchuscarcinoom, en dan alleen als de tumor nog een beperkte 
omvang heeft en er geen uitzaaiingen zijn. Dan is er een reële kans op genezing. 
Als een operatie niet mogelijk is, komt bestraling in aanmerking. De behandeling 
is er dan alleen nog op gericht de tumorgroei af te remmen. 
ChemotherapiePatiënten met een 
kleincellig bronchuscarcinoom krijgen meestal meteen een chemokuur met 
cytostatica, zie ook
cytostatica (in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'). De kanker kan vaak een tijdlang effectief worden onderdrukt 
met combinaties waarin cisplatine (merkloos), cyclofosfamide (Endoxan®), doxorubicine 
(merkloos), vincristine (merkloos), methotrexaat (merkloos, 
			 Ebetrex®, Emthexate®,
			Injexate®,
			Metoject®, MTX) en etoposide (merkloos, Eposin®, Toposin®, Vepesid®) zijn 
verwerkt. Soms wordt de chemokuur ook gecombineerd met bestraling, meestal om 
bepaalde klachten te bestrijden. De standaardbehandeling van niet-kleincellig bronchuscarcinoom 
is cisplatine in combinatie met gemcitabine (merkloos), docetaxel (merkloos,
Taxotere®) of vinorelbine (merkloos, Navelbine®). Ook een 
behandeling worden met de monoklonale antistof bevacizumab (Avastin®) 
in combinatie met een platina-bevattend  cytostaticum wordt 
tegenwoordig overwogen, zie ook
cytostatica en
monoklonale antistoffen (in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'). 
In 2015 werd de monoklonale antistof nivolumab (Opdivo®) 
in Nederland geïntroduceerd bij de behandeling van uitgezaaid niet-kleincellig 
longcarcinoom. Met deze optie leven patiënten significant vele maanden langer, 
genezing is echter niet mogelijk. Daar hangt wel een stevig prijskaartje aan: € 
150.000,- per jaar per patiënt! Reden voor de minister van Volksgezondheid eens 
een stevig gesprek te hebben met de producent over of met een dergelijke prijs 
het middel nog wel in aanmerking kan komen om vergoed te worden.
 Een nieuwe ontwikkeling vormt de toepassing van zgn. proteïnekinaseremmers 
bij de chemotherapie van longkanker. Proteïnekinasen zijn enzymen die 
betrokken zijn bij tal van processen als deling en groei. Remming van deze 
enzymen bij ongecontroleerde groei zoals bij kanker kan leiden tot vermindering 
van de tumorgroei, zie ook 
proteïnekinaseremmers in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze 
sectie 'Kanker'. De in 2014 verschenen afatinib (Giotrif®),
crizotinib (Xalkori®),
erlotinib (Tarceva®) en
gefitinib (Iressa®)
zijn 
geregistreerd als monotherapie bij lokaal gevorderd of uitgezaaid 
niet-kleincellig longcarcinoom. Wanneer resistentie tegen deze middelen 
optreedt, is er sinds 2016 osimertinib (Tagrisso®), eveneens een
proteïnekinaseremmer.
 
	
		
		
			| 
		
		
		overzicht  medicatie  
		bij  longkanker |  
			| stofnaam | 
		
			
			merknaam® | toedieningsvorm: 
			sterkte |  
			| Cytostatica |  
			| cisplatine 
 cyclofosfamide
 
 
 docetaxel
 
 doxorubicine
 
 etoposide
 
 
 gemcitabine
 
 methotrexaat
 
 
 
 vincristine
 
 vinorelbine
 
 | 
			merkloos
 Endoxan®
 
 
 merkloos, 
			
			Taxotere®
 
 merkloos
 
 merkloos,
			Eposin®
 Toposin®, Vepesid®
 
 merkloos
 
 merkloos, 
			 Ebetrex® Emthexate®,
			Injexate®
 Metoject®, MTX
 
 merkloos
 
 merkloos, Navelbine®
 
 | infusievloeistof: 
			1 mg/ml 
 injectievloeistof: 
			750 en 2000 mg
 tablet: 50 mg
 
 infusievloeistof: 10-40 
			mg/ml
 
 injectievloeistof: 
			2 mg/ml
 
 capsule: 50 en 
			100 mg
 infusievloeistof: 20 mg/ml
 
 infusievloeistof: 200-2000 mg
 
 injectievloeistof: 2,5-100 
			mg/ml
 tablet: 2½ en 10 mg
 
 
 injectievloeistof:
			1 mg/ml
 
 capsule: 20 en 30 mg
 infusievloeistof: 10 mg/m
 |  
			| Monoklonale  antistoffen |  
			| bevacizumab 
 nivolumab
 | 
			Avastin®
 Opdivo®
 | infusievloeistof: 25 mg/ml 
 infusievloeistof: 10 mg/ml
 |  
			| Proteïnekinaseremmers |  
			| afatinib 
 crizotinib
 
 erlotinib
 
 gefitinib
 
 osimertinib
 | Giotrif®
 Xalkori®
 
 Tarceva®
 
 Iressa®
 
 Tagrisso
 | tablet: 20, 30, 40 en 50 mg 
 capsule: 200 en 250 mg
 
 tablet: 25, 100 en 150 mg
 
 tablet: 
			250 mg
 
 tablet: 
			40 en 80 mg
 |  De vooruitzichten van longkanker zijn tamelijk slecht. Het percentage patiënten 
dat na vijf jaar nog in leven is, is laag (18 procent). Als iemand na vijf 
jaar nog leeft, is de kans op langdurige overleving groot. Alleen als een niet-kleincellig bronchuscarcinoom in een vroeg stadium wordt gediagnosticeerd, 
is er een kans op genezing.
 
 Externe links:https://www.apotheek.nl 
(Apotheek.nl; KNMP)
 https://www.kanker.nl (KWF Kankerbestrijding)
 http://www.diliguide.nl
(Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO)
 http://www.farmacotherapeutischkompas.nl 
(Farmacotherapeutisch Kompas)
   
Dikkedarmkanker Jaarlijks krijgen ongeveer 5700 mannen en 5100 vrouwen te horen dat ze dikkedarmkanker hebben. Vanaf 1990 is het aantal nieuwe gevallen ongeveer gelijk 
gebleven, evenals het aantal sterfgevallen als gevolg van deze ziekte. Meestal 
ontstaat dikkedarmkanker na het veertigste levensjaar. In veel gevallen ontstaat dikkedarmkanker uit darmpoliepen. Dit zijn 
goedaardige, al dan niet gesteelde gezwellen in de darmwand. Doorgaans ontstaan 
ze in het onderste deel van de dikke darm (endeldarm). Waarom poliepen 
bij sommige mensen ontaarden in kanker is niet bekend. Mensen met een chronische 
ontsteking van de darmen, zoals de ziekte van Crohn en colitis 
ulcerosa (zie ook
chronische 
darmontstekingen in het onderdeel 'Darmaandoeningen' in de sectie 'Spijsvertering & Lever') hebben een grotere kans dat zij dikkedarmkanker 
krijgen. Erfelijkheid speelt bij naar schatting 5 procent van de gevallen van 
dikkedarmkanker een rol. Overgewicht, alcoholgebruik en weinig bewegen zijn 
factoren die het risico op dikkedarmkanker verhogen. De eerste klachten hebben dikwijls te maken met de stoelgang: afwisselend 
verstopping en diarree, al dan niet met bloedverlies. Bloedarmoede met klachten 
over moeheid en duizeligheid is ook vaak de eerste klacht. Toch wordt 
dikkedarmkanker regelmatig (te) laat ontdekt, omdat de kanker al enige tijd 
aanwezig is zonder klachten te veroorzaken. Als het kankergezwel dan op zeker 
moment wordt ontdekt, kunnen er al uitzaaiingen naar de lymfeklieren en naar de 
lever zijn ontstaan. Om een definitieve diagnose te kunnen stellen zullen altijd een lichamelijk 
onderzoek, onderzoek van ontlasting en bloed, röntgenonderzoek (met een 
contrastvloeistof in het darmkanaal), inwendig kijkonderzoek (endoscopie) 
en weefselonderzoek (biopsie) worden uitgevoerd. 
Behandeling De meeste patiënten met dikkedarmkanker zullen worden geopereerd om het 
aangetaste deel van de darm en de bijbehorende lymfeklieren te verwijderen. 
Afhankelijk van de plaats in het darmtraject waar wordt geopereerd, wordt er een 
tijdelijke of een permanente kunstmatige uitgang (stoma) gemaakt. Bij een 
kwart van de patiënten is zo’n stoma permanent. Bestraling wordt alleen 
uitgevoerd bij kanker in de endeldarm (laatste gedeelte van de dikke darm) tot 
30 cm vanaf de anus (rectum). Afhankelijk van de grootte van de tumor 
wordt de patiënt kortdurend (één week) of langdurend (vijf tot zes weken) 
bestraald. 
ChemotherapieChemotherapie komt eigenlijk alleen in aanmerking bij aangetoonde uitzaaiingen 
in de lymfeklieren en in de lever. Vaak wordt dan het cytostaticum fluorouracil 
(merkloos) gegeven, in combinatie met folinezuur (merkloos,
Leucovorine®, Rescuvolin®, 
Vorina®); dit is geen cytostaticum maar een stof die nauw 
verwant is aan vitamine B11
(= foliumzuur) en de cytostatische werking van fluorouracil 
blijkt te versterken. Ook wordt nogal eens het platinabevattende 
cytostaticum oxaliplatine (merkloos,
Oxalisin®) toegepast al dan 
niet in 
combinatie met capecitabine (merkloos,
Xeloda®), zie ook
cytostatica (in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'). Nieuwere middelen als de   monoklonale antistoffen 
zoals
aflibercept (Zaltrap®), bevacizumab (Avastin®) en cetuximab (Erbitux®) komen dan 
eveneens in aanmerking, zie ook
monoklonale antistoffen (in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'). 
Sinds 2014 is de proteïnekinaseremmer regorafenib (Stivarga®) 
geregistreerd voor de behandeling van uitgezaaide dikkedarmkanker, zie ook
proteïnekinaseremmers (in 
het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker').
 ASPIRINEEen dagelijks poedertje of tabletje aspirine zou weleens kunnen helpen bij het 
voorkómen van darmkanker. Ooit ontwikkeld als pijnstiller wordt aspirine 
- in een lage dosering - tegenwoordig vooral gebruikt om mensen te beschermen 
tegen het optreden van herseninfarcten en hartproblemen. Bij toeval ontdekte men 
een aantal jaren geleden dat patiënten die aspirine slikten vanwege deze hart- en 
vaatziekten niet alleen een kleinere kans hadden op het krijgen van 
dikkedarmkanker maar ook een kleinere kans om aan deze ziekte te overlijden. 
Deze verrassende vondst was aanleiding om nader onderzoek te verrichten. Daaruit 
bleek dat als men jarenlang laaggedoseerd (80 - 100 mg) aspirine had 
geslikt, er 20 - 24% minder risico op darmkanker is te verwachten. Nog 
indrukwekkender waren de resultaten van een grootschalig onderzoek uitgevoerd in 
het Leids Universitair Medisch Centrum, waarbij ongeveer 14.000 patiënten waren 
betrokken. In deze studie bleek dat patiënten die na de diagnose dikkedarmkanker 
of een andere vorm van kanker in het spijsverteringskanaal, aspirine 
slikten gemiddeld een betere overleving hadden. De kans dat ze vijf jaar na de 
diagnose nog leefden was voor hen dubbel zo groot als voor patiënten die geen 
aspirine gebruikten. De onderzoekers denken dat aspirine een gunstig 
effect heeft doordat het de klontering van bloedplaatjes remt. Bloedplaatjes 
zijn betrokken bij de stolling en losse tumorcellen verschansen zich vaak in een 
klein stolsel om aan het afweersysteem te ontsnappen. Aspirine blokkeert 
dat. De tumorcellen blijven toegankelijk voor afweercellen waardoor het 
uitzaaien van kanker wordt voorkomen.
Toegepast als bloedplaatjesremmer (dus in een lage dosis) is aspirine 
verkrijgbaar als het merkloze acetylsalicylzuur en onder de merknamen Acetylsalicylzuur Cardio® en Aspirine Protect®. 
Het even werkzame carbasalaatcalcium 
is het calciumzout van acetylsalicylzyuur en is 
onder de merknamen Ascal Cardio® 
en Carbasalaatcalcium Cardio® verkrijgbaar. Bij de hier gebruikte lage 
doseringen van aspirine is de kans op bijwerkingen zoals maagklachten of 
zelfs maagdarmbloedingen - die bij de hogere, pijnstillende doseringen kunnen 
optreden - klein. Overgevoeligheidsverschijnselen bij met name astmapatiënten in 
de vorm van huiduitslag, hooikoorts of benauwdheid kunnen wel degelijk optreden!
 
	
		
		
			| 
		
		
		overzicht  medicatie  
		bij  dikkedarmkanker |  
			| stofnaam | 
		
			
			merknaam® | toedieningsvorm: 
			sterkte |  
			| Cytostatica |  
			| capecitabine 
 fluorouracil
 
 folinezuur
 
 
 oxaliplatine
 | 
			merkloos, Xeloda®
 merkloos
 
 merkloos, Leucovorine®
 Rescuvolin®, Vorina®
 
 merkloos, Oxalisin®
 | tablet: 150, 
			300 en 500 mg 
 injectievloeistof: 50 mg/ml
 
 injectievloeistof: 15-500 mg
 tablet: 15 mg
 
 infusievloeistof: 5 mg/ml
 |  
			| Monoklonale  antistoffen |  
			| aflibercept 
 bevacizumab
 
 cetuximab
 | 
			Zaltrap®
 Avastin®
 
 Erbitux®
 | infusievloeistof: 25 mg/ml 
 infusievloeistof: 25 mg/ml
 
 infusievloeistof: 5 mg/ml
 |  
			| Proteïnekinaseremmers |  
			| regorafenib | Stivarga® | tablet:
			40 mg |  
			| ASPIRINE |  
			| acetylsalicylzuur 
 
 
 carbasalaatcalcium
 
 | merkloosAcetylsalicylz. Cardio®
 Aspirine Protect®
 
 merkloos, Ascal Cardio®
 Carbasalaatcal. Cardio®
 | tablet: 
			80 en 100 
		mg 
 
 
 bruistablet, poeder: 100 
		mg
 
 |  De vooruitzichten voor patiënten met dikkedarmkanker lopen sterk uiteen. Als het 
gezwel zich beperkt tot het darmslijmvlies, kan een patiënt zich na operatie als 
genezen beschouwen. De vijfjaarsoverleving is dan 80 tot 90 procent. Is het gezwel dieper ingegroeid en zijn er mogelijke 
uitzaaiingen, dan is het vooruitzicht veel minder gunstig. Dan is na vijf jaar nog 60 procent in leven.
 
 Externe links:https://www.apotheek.nl 
(Apotheek.nl; KNMP)
 https://www.kanker.nl (KWF Kankerbestrijding)
 http://www.diliguide.nl
(Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO)
 http://www.farmacotherapeutischkompas.nl 
(Farmacotherapeutisch Kompas)
   
Prostaatkanker Het aantal nieuwe gevallen van prostaatkanker per jaar overstijgt het aantal 
mannelijke patiënten met longkanker: bij circa 9500 mannen per jaar wordt deze 
vorm van kanker vastgesteld. Daarmee is 
prostaatkanker de meest voorkomende vorm van kanker bij mannen. Ongeveer 2400 mannen 
per jaar overlijden aan deze ziekte. 
Prostaatkanker komt vrij weinig voor bij mannen jonger dan 60 jaar. Ongeveer 75% van de patiënten is ouder dan 
65 jaar, en daarmee is prostaatkanker een 
echte ouderdomsziekte. Van alle tachtigers heeft waarschijnlijk meer dan de helft 
prostaatkanker - de meesten zonder het te weten en zonder er hinder van te 
hebben. De gevleugelde uitspraak is: 'er sterven meer mannen mét prostaatkanker 
dan áán prostaatkanker'. Over de oorzaken van prostaatkanker is erg weinig bekend. Hoewel het mannelijke 
hormoon (testosteron) een duidelijke invloed heeft op de groei van de 
kankercellen, is de betekenis daarvan bij het ontstaan onduidelijk. Bij 5-10 procent van de patiënten is er sprake van een erfelijke factor. Is dat het 
geval, dan gaat het om de meest kwaadaardige vorm van prostaatkanker die vooral 
bij ‘jongere’ mannen (vóór het vijfenvijftigste levensjaar) voorkomt. De eerste klachten bij prostaatkanker lijken veel op die bij een 
goedaardige 
prostaatvergroting (BPH): bemoeilijkte urinelozing en een slappe urinestraal ondanks 
persen (zie ook het onderdeel 'Plasproblemen' in de sectie 'Nieren & Urinewegen'). 
Bloed in de urine en pijn of een branderig gevoel bij het plassen zijn zeker 
redenen voor een nader onderzoek. Het is echter ook mogelijk dat de patiënt pas 
klachten krijgt als er al uitzaaiingen zijn. Meestal heeft de patiënt dan 
klachten over pijn in de botten, bijvoorbeeld rugpijn door uitzaaiingen in de 
botten. Prostaatkanker wordt wel eens bij toeval ontdekt als de arts bij inwendig 
onderzoek via de anus een knobbelige prostaat voelt. Een patiënt met de genoemde 
klachten moet in ieder geval inwendig worden onderzocht door de huisarts, waarna 
de uroloog nader onderzoek zal uitvoeren. Echografie, bloedonderzoek en 
weefselonderzoek (biopsie) zijn de belangrijkste technieken om vast te 
stellen of er sprake is van kanker. Bij bloedonderzoek wordt het PSA-gehalte 
bepaald. PSA staat voor prostaatspecifiek antigeen, een eiwit dat 
alleen in de prostaat wordt gemaakt en dat bij 
prostaatkanker in een sterk verhoogde concentratie in het bloed wordt gevonden. 
Normaal gesproken komt deze stof in kleine hoeveelheden (een waarde van 0 tot 3 
µg/l) voor in het bloed. Een verhoogde hoeveelheid PSA kán een aanwijzing zijn 
voor prostaatkanker. Het kan ook iets zeggen over de uitgebreidheid van een
tumor en de mogelijke 
aanwezigheid van uitzaaiingen. 
Maar ook bij goedaardige aandoeningen van de prostaat, zoals een infectieuze ontsteking (prostatitis,
zie ook 'Urineweginfecties' in de sectie 'Nieren en Urinewegen') of 
prostaatvergroting (BPH, zie ook 'Plasproblemen' in de sectie 'Nieren 
& Urinewegen'), kan de PSA-waarde (fors) verhoogd zijn. Daarom is verder onderzoek 
noodzakelijk als de PSA-waarde in het bloed hoger is dan 3,0 µg/l (= 3,0 ng/ml). Met de in 2007 
op de markt verschenen PCA3-test is men tegenwoordig veel beter in staat 
om de aanwezigheid van een agressieve, snel groeiende dan wel een 'slapende' 
vorm van prostaatkanker vast te stellen. Met deze nieuwe test kan het aantal 
voor de patiënt belastende biopsieën aanzienlijk worden teruggebracht. Tegenwoordig wordt ook gebruikgemaakt van MRI ('Magnetic Resonance 
Imaging') om zowel het stadium als de plaats van de prostaatkanker nauwkeurig in 
beeld te brengen, waardoor een effectievere behandeling mogelijk is. 
 Als is vastgesteld dat de patiënt prostaatkanker heeft, wordt meestal ook nog 
een botscan gemaakt om na te gaan of er uitzaaiingen in de botten zijn. Verder 
is van 
belang om vast te stellen of het om een langzaam groeiende ('slapende') 
prostaatkanker gaat dan wel een agressieve, snel groeiende prostaatkanker, die 
uitzaaiingen kan geven. 
Een slapende prostaatkanker kan doorgaans beter met rust worden gelaten dan dat 
er ingrijpend behandeld wordt hetgeen veelal met nare bijwerkingen gepaard gaat. 
	
		
		
			| 
			
							tnm-score 
							bepaalt tumorstadium |  
			| De 
							keuze voor een behandeling hangt af van het stadium 
							waarin de prostaattumor verkeert op het moment van 
							de diagnose. Dit wordt uitgemaakt met de
							tnm-score, 
							afkomstig van de American Joint Committee on Cancer. 
							Vijf variabelen wegen daarin mee: • uitgebreidheid van de primaire tumor (T-categorie);
 • uitzaaiing naar de lymfeklieren (N-categorie);
 • aanwezigheid van metastasen op afstand (M-categorie);
 • psa-concentratie 
							op het moment van de diagnose;
 • de Gleason-score, die is gebaseerd op biopsie of 
							prostaatweefsel dat is verkregen na chirurgie – deze 
							score hangt samen met onder meer pathologische 
							variabelen zoals de tumorgrootte.
 Een 
							laag risico op progressie en dus een betere prognose 
							hebben patiënten met een lagere
							tnm-score 
							(T1 of T2a), een histologisch goed gedifferentieerde 
							tumor (Gleasonscore <7) en een
							psa 
							van minder dan 10 μg/l. Van een intermediair risico 
							is sprake als het carcinoom meer dan de helft van 
							één prostaatlob of beide lobben beslaat (T2b-c), 
							matig gedifferentieerd is (Gleason-score 7) en de
							psa-concentratie 
							ligt tussen 10 en 20 μg/l. Een hoog risico is er als 
							de tumor is uitgebreid buiten de prostaat (T3), 
							slecht gedifferentieerd is (Gleason-score >7) en de
							psa-waarde 
							> 20 μg/l is. |  Behandeling
 Beperkt de ziekte zich tot de prostaat, dan is genezing mogelijk door operatieve 
verwijdering van het gezwel of door bestraling (radiotherapie). Dat is het geval 
bij ongeveer de helft van de mannen met prostaatkanker. Beide behandelingen 
kunnen impotentie en/of incontinentie tot gevolg hebben. Bij de andere helft van 
de patiënten heeft de kanker uitzaaiingen veroorzaakt en is de ziekte 
ongeneeslijk. Toch kan dan nog veel worden gedaan om de klachten te verminderen 
en de groeisnelheid van de kanker af te remmen. Een operatie aan de prostaat kan 
de afvoer van urine verbeteren, waardoor de klachten bij het plassen 
verminderen. Bestraling kan de botpijn bij uitzaaiingen in botweefsel 
verminderen. 
AntihormonenDe groeisnelheid kan ook door een hormonale behandeling worden afgeremd. Met de hormonale behandeling 
wil men de invloed van het testosteron uitschakelen. Dat gebeurt met de 
antihormonen  (in dit geval ook wel anti-androgenen 
genoemd)   abirateron (Zytiga®),   bicalutamide (merkloos,
Biluron®, Casodex®), cyproteron (merkloos,
Androcur®), 
enzalutamide 
(Xtandi®), flutamide (merkloos) of nilutamide (Anandron®), 
zie ook antihormonen (in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker').
 Eenzelfde effect kan worden bereikt met synthetische 
hersenhormonen die de secretie van andere hormonen vanuit het 
hersenaanhangsel (hypofyse) blokkeren, waardoor de vorming van 
testosteron in de teelballen wordt geremd. Voorbeelden van dergelijke stoffen 
zijn busereline (Suprefact®), degarelix (Firmagon®), 
gosereline (Zoladex®), leuproreline (merkloos,
Eligard®, 
Lucrin®) en triptoreline (Decapeptyl®, Pamorelin®, 
Salvacyl®, 
Triptofem®). Deze aanpak wordt ook 
wel chemische castratie genoemd. Een andere mogelijkheid is het operatief 
verwijderen van de teelballen (castratie), waardoor de invloed van 
testosteron op de kankercellen geheel wegvalt.
 
CytostaticaPas sinds enkele jaren komen sommige patiënten met uitgezaaide prostaatkanker, 
bij wie hormoonbehandeling geen effect (meer) heeft, in aanmerking voor een 
behandeling met  cytostatica, zie voor meer details
cytostatica in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'. Een combinatie van docetaxel (merkloos,
Taxotere®) 
en het corticosteroïd prednison (merkloos,
Lodotra®) (zie ook
bijnierschorshormonen 
in de sectie 'Hormonen & Stofwisseling') wordt dan meestal gegeven alsmede één van de hierboven 
genoemde anti-androgenen om de werking van testosteron geheel te 
blokkeren. Als de behandeling aanslaat, 
leidt dat tot een iets langere levensduur en een betere kwaliteit van leven. 
Indien deze behandeling met docetaxel niet aanslaat, komt het in 2011 op 
de markt gebrachte abirateron (Zytiga®) in aanmerking dat de werking van het 
testosteron vermindert, zie ook antihormonen in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'). In combinatie met prednison zijn de resultaten 
veelbelovend met betrekking tot overlevingswinst,  vertraging van de 
ziekteprogressie en een milder ziekteverloop.
 
	
		
		
			| 
		
		
		overzicht  medicatie  
		bij  prostaatkanker |  
			| stofnaam | 
		
			
			merknaam® | toedieningsvorm: 
			sterkte |  
			| Anti-androgenen |  
			| abirateron 
 bicalutamide
 
 
 cyproteron
 
 enzalutamide
 
 flutamide
 
 nilutamide
 | 
			Zytiga®
 merkloos, Biluron®
 Casodex®
 
 merkloos, Androcur®
 
 Xtandi®
 
 merkloos
 
 Anandron®
 | tablet: 250 mg 
 tablet: 50 en 150 mg
 
 
 tablet: 10 en 50 mg
 
 capsule: 40 mg
 
 tablet: 250 mg
 
 tablet: 150 mg
 |  
			| Synthetische  hersenhormonen |  
			| busereline 
 
 degarelix
 
 gosereline
 
 leuproreline
 
 
 triptoreline
 
 | 
			Suprefact®
 
 Firmagon®
 
 Zoladex®
 
 merkloos, Eligard®
 Lucrin®
 
 Decapeptyl®, Pamorelin®
 Salvacyl®, Triptofem®
 | implantatiestift: 9,45 mg neusspray: 0,1 mg/dosis
 
 injectievloeistof: 80 en 120 mg
 
 implantatiestift: 3,6 en 10,8 mg
 
 implantaat: 3,6 en 5 mg
 injectievloeistof: 3,75-45 mg
 
 injectievlst.: 0,5-11,25 mg/ml
 
 |  
			| Cytostatica |  
			| docetaxel | 
			
			merkloos, 
			
			Taxotere® | infusievloeistof: 10-40 
			mg/ml |  
			| Corticosteroïden |  
			| prednison | 
			
			merkloos, 
			
			Lodotra® | tablet (mga*): 1, 2 
			en 5 mg |  
			| mga* = met gereguleerde afgifte |  De behandeling van prostaatkanker is momenteel volop in ontwikkeling. Zo zijn de 
behandeling van prostaatkanker met cryotherapie (het bevriezen van de
tumor, waardoor tumorcellen 
afsterven) en met hoogfrequente ultrageluidsgolven (hifu of 'High 
Intensity Focused Ultrasound') nieuwe technieken. Onderzocht wordt wat de 
waarde is van deze technieken in de curatieve behandeling van 
prostaatkanker.
 Hoewel bij ongeveer de helft van de patiënten met prostaatkanker genezing 
mogelijk is als de ziekte in een vroeg stadium wordt ontdekt, is bij de andere 
helft geen genezing meer mogelijk. Door de verschillende 
behandelingsmogelijkheden kan de activiteit van de ziekte lange tijd tot staan 
worden gebracht. De vijfjaarsoverleving is ongeveer 80 procent. Als er geen
uitzaaiingen 
zijn bij het vaststellen van de ziekte, is dit percentage hoger. Als iemand wel 
uitzaaiingen heeft, is dit percentage lager. 
 Externe links:https://www.apotheek.nl 
(Apotheek.nl; KNMP)
 https://www.kanker.nl (KWF Kankerbestrijding)
 http://www.diliguide.nl
 (Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO)
 http://www.farmacotherapeutischkompas.nl  
(Farmacotherapeutisch Kompas)
   
Huidkanker Als alle vormen van huidkanker in de kankerstatistieken zouden worden 
meegerekend, zou huidkanker met 36.000 nieuwe gevallen per jaar verreweg de 
meest voorkomende vorm van kanker zijn. Ongeveer 80 procent van deze nieuwe 
gevallen bestaat gelukkig uit het basaalcelcarcinoom, een vorm van 
huidkanker die als minder kwaadaardig wordt beschouwd. Dit carcinoom wordt dan 
ook niet meegeteld in de landelijke kankerregistratie. Jaarlijks krijgen 
ongeveer 3500 mensen het melanoom, de kwaadaardigste vorm van huidkanker. 
In 2007 overleden 661 patiënten aan deze vreselijke ziekte. Het ontstaan van 
huidkanker heeft in veel gevallen te maken met overmatige blootstelling van de 
huid aan ultraviolette straling (in zonlicht of van bruiningsapparaten). Mensen 
met een van nature lichte huid zijn minder beschermd tegen ultraviolette 
straling. Zij hebben de grootste kans om huidkanker te krijgen. Het basaalcelcarcinoom groeit zeer langzaam en zaait vrijwel nooit uit. Het komt 
meestal voor in het gezicht. Het plaveiselcelcarcinoom is iets 
kwaadaardiger. Ook deze vorm komt nogal eens voor in het gezicht, maar ook op de 
rug van de hand.   Melanomen zijn zeer kwaadaardig. Melanoom betekent letterlijk: zwart gezwel. Een 
melanoom ontstaat uit de pigmentcellen in de huid: de melanocyten. 
Meestal zat er op die plaats al een moedervlek. Soms ontstaat een melanoom uit 
pigmentcellen in een volstrekt 'gave' huid. Melanomen ontstaan dus niet alleen 
uit moedervlekken. Uitzaaiingen via de lymfe- en bloedvaten komen regelmatig 
voor. Het aantal patiënten met een melanoom is de laatste vijftien jaar sterk 
toegenomen, mogelijk vanwege een toegenomen blootstelling aan ultraviolette 
straling. Meer vrouwen dan mannen krijgen een melanoom. Tegenwoordig wordt bij 
de meeste patiënten een melanoom in een relatief vroeg
stadium 
vastgesteld. 
 Bestaat het vermoeden dat het om een melanoom gaat, dan is altijd 
weefselonderzoek nodig. De huidtumor moet daarvoor in zijn geheel krap worden 
verwijderd. Als er sprake is van een melanoom wordt de dikte van het melanoom 
bepaald. Deze zogenoemde Breslow-dikte wordt aangegeven in tienden van 
millimeters. Hoe dikker het melanoom, hoe groter het risico op vroege 
uitzaaiingen.  
Behandeling Het basaalcelcarcinoom en het plaveiselcelcarcinoom kunnen operatief worden 
verwijderd. Tegenwoordig kunnen ze ook worden bestraald, bevroren of weggebrand. 
Een andere optie is een lokale behandeling met crème met het cytostaticum
fluorouracil 
(Efudix®). Een tweemaaldaagse toediening van de crème gedurende 
drie à vier weken geeft vaak een goed resultaat. 
De vooruitzichten voor deze vormen van huidkanker zijn heel goed: 95 tot 100 procent van de patiënten geneest 
volledig. Een andere optie is een crème met imiquimod (Aldara®, 
Zyclara®) - dat ook wordt toegepast bij de behandeling van genitale wratten. 
Deze crème dient bij basaalcelcarcinoom 5x per week vóór het slapen gaan te 
worden aangebracht op het te behandelen gebied, gedurende 6 weken.Het melanoom moet vrijwel altijd operatief worden verwijderd. Soms 
moeten ook de lymfeklieren in de omgeving van het melanoom worden verwijderd. 
Alleen als het melanoom is uitgezaaid, kan worden overwogen chemotherapie toe te 
passen, tot voor kort was dat meestal met het cytostaticum dacarbazine (merkloos,
Deticene®). De kans op een 
gunstige reactie is echter vrij klein; er is geen duidelijke overlevingswinst. Het immunomodulans interferon-alfa (Intron 
A®, Roferan A®) is dan het middel van keuze. De werkzaamheid is echter eveneens niet 
erg groot, zie ook
cytostatica en
immunomodulantia (in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker').
 Sinds 2012 zijn er echter enkele nieuwe middelen geregistreerd die veelbelovend 
zijn. Het gaat hier om de zogenaamde proteïnekinaseremmers als dabrafenib (Tafinlar®),
trametinib (Mekinist®) en vemurafenib (Zelboraf®) 
en de  monoklonale antistoffen  als ipilimumab (Yervoy®) 
en sinds 2015 nivolumab (Opdivo®) en pembrolizumab (Keytruda®), 
zie ook proteïnekinaseremmers 
en
monoklonale antistoffen (in het 
onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'). Ze verlengen als eerste geneesmiddelen 
de overleving bij het uitgezaaide melanoom met een aantal maanden. De winst is echter nog beperkt. 
Bovendien kunnen de bijwerkingen ernstig zijn en zijn de middelen heel erg duur. 
Vergelijkbare nieuwe middelen met mogelijk meer effectiviteit en minder 
bijwerkingen zijn momenteel in ontwikkeling. De drie hier genoemde 
monoklonale antistoffen worden ook wel checkpointremmers 
genoemd omdat ze in staat zijn zich te binden aan de afweercelllen (bepaalde 
witte bloedcellen) van het immuunsysteem van de patiënt. Vervolgens zorgen ze 
ervoor dat de natuurlijke rem van deze cellen wordt 'ontgrendeld' zodat deze de 
tumorcellen kunnen opruimen. Kankeronderzoekers en oncologen denken dat 
checkpointremmers de kankergeneesmiddelen van de toekomst zullen worden.
 
	
		
		
			| 
		
		
		overzicht  medicatie  
		bij  huidkanker |  
			| stofnaam | 
		
			
			merknaam® | toedieningsvorm: 
			sterkte |  
			| Cytostatica |  
			| dacarbazine 
 fluorouracil
 
 imiquimod
 | 
			
			merkloos, 
			
			Deticene®
 Efudix®
 
 Aldara®, Zyclara®
 | injectievloeistof: 200-1000 mg 
 crème: 50 mg/g
 
 crème: 37,5 en 50 mg/g
 |  
			| Immunomodulantia |  
			| interferon-alfa | 
			Intron 
A®,
			Roferan A® | injectievlst.: 6-50 milj. IE/ml |  
			| Proteïnekinaseremmers |  
			| dabrafenib 
 trametinib
 
 vemurafenib
 | 
			Tafinlar®
 Mekinist®
 
 Zelboraf®
 | capsule: 50 en 75 mg 
 tablet: 0,5 en 2 mg
 
 tablet: 240 mg
 |  
			| Monoklonale  antistoffen  (checkpointremmers) |  
			| ipilimumab 
 nivolumab
 
 pembrolizumab
 | 
			Yervoy®
 Opdivo®
 
 Keytruda®
 | infusievloeistof: 5 mg/ml 
 infusievloeistof: 10 mg/ml
 
 infusievloeistof: 50 mg
 |  Als het melanoom niet is uitgezaaid, is de kans op genezing bijna 100 procent. 
Het gemiddelde overlevingspercentage na vijf jaar is 73 bij mannen en 89 bij 
vrouwen. Uitgezaaid melanoom heeft een zeer slechte prognose: een jaar na de 
diagnose is de overleving ongeveer 25%.
 
 Externe links:https://www.apotheek.nl 
(Apotheek.nl; KNMP)
 https://www.kanker.nl (KWF Kankerbestrijding)
 http://www.diliguide.nl
 (Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO)
 http://www.farmacotherapeutischkompas.nl  
(Farmacotherapeutisch Kompas)
   
Lymfeklierkanker Lymfeklierkanker (lymfoom of maligne lymfoom) wordt jaarlijks bij ruim 2700 mensen vastgesteld. Er zijn twee 
vormen: (de ziekte van) Hodgkin en non-Hodgkin. Het 
verschil heeft te maken met welk celtype in de lymfeklieren en lymfevaten gaat 
woekeren. Non-Hodgkin komt zesmaal zo vaak voor als Hodgkin. Een oorzaak voor deze ziekten is nooit gevonden, hoewel men ooit wel eens dacht 
aan een virale oorzaak. Voor Hodgkin is een erfelijke component waarschijnlijk. De klachten beginnen met gezwollen lymfeklieren in hals, oksels of liezen. 
Andere klachten bij deze vormen van kanker zijn koorts, moeheid en 
gewichtsverlies. Later wordt men ook vatbaarder voor allerlei infecties en 
kunnen er bloedingen in de huid, de neus of het tandvlees ontstaan. 
Cel- en weefselonderzoek (biopsie) staan centraal bij de diagnose. Op 
grond van de resultaten van de hiervoor beschreven onderzoeken kunnen de artsen 
vaststellen in welk stadium de ziekte verkeert. Er worden vier stadia 
onderscheiden: - stadium I: de ziekte is beperkt tot één lymfekliergebied, 
bijvoorbeeld de lymfeklieren in de hals, of tot één orgaan; - stadium II: de 
ziekte beperkt zich tot twee of meer kliergebieden boven of onder het middenrif, 
of tot één orgaan én een of meer kliergebieden aan dezelfde kant van het 
middenrif; - stadium III: de ziekte bevindt zich in kliergebieden boven én onder 
het middenrif, en soms ook in de milt en/of een ander orgaan; - stadium IV: de 
ziekte heeft zich verspreid naar andere organen die geen lymfeklierweefsel 
bevatten, zoals de longen, de lever, het beenmerg of de huid. Bij non-Hodgkin wordt dan ook 
nog verschillende typen lymfomen onderscheiden (maar liefst 30-40 verschillende 
typen!) en de mate van kwaadaardigheid vastgesteld, hetgeen consequenties heeft 
voor de behandeling. 
Behandeling Lymfeklierkanker is doorgaans gevoelig voor zowel bestraling (radiotherapie) 
als chemotherapie . Alle Hodgkin-patiënten worden tegenwoordig eerst 
met chemotherapie behandeld (in dit geval een combinatie van 
cytostatica al dan niet met een
corticosteroïd als prednison (merkloos,
Lodotra®), 
zie ook het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker' en 
het onderdeel  'Corticosteroïden' 
in de sectie 'Hormonen & Stofwisseling'). Een deel van de patiënten zal daarna ook nog 
bestraald worden. Patiënten in de eerste stadia (I en II) hebben meer dan 90 
procent kans op genezing. Bij de stadia III en IV varieert dat van 70 tot 80 
procent. Bij de lichtere gevallen van non-Hodgkin (stadium I) heeft lokale bestraling de voorkeur. 
Bij de zwaardere gevallen van non-Hodgkin gaat de voorkeur uit naar een combinatie van 
bestraling en chemotherapie, meestal een cytostaticum als 
chloorambucil (Leukeran®) of een combinatie van cytostatica 
met prednison. Tegenwoordig worden ook vaak de monoklonale antistoffen
rituximab (MabThera®) en brentuximab (Adcetris®) toegepast, zie ook
cytostatica en
monoklonale antistoffen (in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'). Hoewel peperduur, ontbreken bij 
deze middelen de heftige bijwerkingen (met name aantasting van het beenmerg 
waardoor een verminderde aanmaak van bloedcellen) van de cytostatica. 
Ook de proteïnekinaseremmers  als ibrutinib (Imbruvica®) 
en idelalisib (Zydelig®) hebben de laatste jaren een belangrijke 
plaats ingenomen bij de behandeling van maligne lymfomen. 
	
		
		
			| 
		
		
		overzicht  medicatie  
		bij  lymfeklierkanker |  
			| stofnaam | 
		
			
			merknaam® | toedieningsvorm: 
			sterkte |  
			| Cytostatica |  
			| chloorambucil | 
			Leukeran® | tablet: 2 mg |  
			| Corticosteroïden |  
			| prednison | 
			
			merkloos, 
			
			Lodotra® | tablet (mga*): 1, 2 
			en 5 mg |  
			| Monoklonale  antistoffen |  
			| rituximab 
 
 brentuximab
 | 
			MabThera®
 
 Adcetris®
 | infusievloeistof: 10 mg/ml injectievloeistof: 120 mg/ml
 
 infusievloeistof: 50 mg
 |  
			| Proteïnekinaseremmers |  
			| ibrutinib 
 idelalisib
 | Imbruvica®
 Zydelig®
 | capsule:
			140 mg 
 tablet: 100 en 150 mg
 |  
			| mga* = met gereguleerde afgifte |  Overigens wordt na intensieve chemotherapie, al dan niet in combinatie met 
bestraling, stamceltransplantatie toegepast. Dit om het herstel te 
	versnellen van de beschadigde beenmergcellen (zie ook
	stamceltransplantatie 
in de 'Inleiding' van de sectie 'Kanker'). De vijfjaarsoverleving 
van patiënten met non-Hodgkin-patiënten is ongeveer 50 procent.
 
 Externe links:https://www.apotheek.nl 
(Apotheek.nl; KNMP)
 https://www.kanker.nl/non-Hodgkin (KWF Kankerbestrijding)
 https://www.kanker.nl/Hodgkin (KWF Kankerbestrijding)
 http://www.diliguide.nl
 (Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO)
 http://www.farmacotherapeutischkompas.nl  
(Farmacotherapeutisch Kompas)
   
Blaaskanker Elk jaar worden in Nederland bijna 7000 nieuwe gevallen van blaaskanker ontdekt. 
Daarbij zijn zowel de oppervlakkige als de diepere (invasieve) vormen meegeteld. 
Blaaskanker ontstaat bij mannen driemaal zo vaak als bij vrouwen. Roken is een 
belangrijke risicofactor bij minstens de helft van de patiënten. Chronische 
irritatie, bijvoorbeeld door bepaalde worminfecties of blaasstenen, vergroot de 
kans op het ontstaan van blaaskanker. Soms wordt blaaskanker bij toeval ontdekt doordat er rode bloedcellen in de 
urine aanwezig zijn. Meestal ontstaan de typische verschijnselen van een 
blaasontsteking (in 
het onderdeel 'Urineweginfecties' in de sectie 'Nieren & 
Urinewegen'): brandende pijn bij het plassen en een frequente, sterke 
aandrang om te plassen. Via een cystoscoop (blaasspiegel die via de 
plasbuis in de blaas wordt geschoven ter inspectie en om monsters van verdacht 
weefsel te nemen) kan een beeld worden verkregen van de afwijkingen. Er zijn verschillende stadia van blaaskanker te onderscheiden. Als de tumor zich 
alleen in het slijmvliesweefsel van de blaas bevindt, wordt gesproken van een 
niet-spierinvasief groeiende tumor. Bij ongeveer driekwart van de patiënten gaat het 
om een dergelijk oppervlakkig groeiende vorm. Wanneer een niet-spierinvasief 
groeiende tumor niet tijdig wordt behandeld en agressief van aard is, zal deze 
op den duur doorgroeien in de blaasspier. Dan ontstaat een spierinvasief 
groeiende tumor. Wanneer de tumor is ingegroeid in de diepere lagen van de 
blaaswand, wordt het risico groter dat er kankercellen losraken die vervolgens 
in het lichaam worden verspreid. Via de lymfevaten kunnen losgeraakte 
kankercellen terechtkomen in de lymfeklieren rond de blaas en ergens anders in 
het lichaam. Op deze wijze kunnen uitzaaiingen in de lymfeklieren ontstaan. Bij 
verspreiding via het bloed kunnen uitzaaiingen ontstaan in organen als de lever, 
longen en de botten. 
 
Behandeling Bij de niet-spierinvasieve vorm van blaaskanker kan met behulp 
van de cystoscoop oppervlakkige tumoren aan de binnenkant van 
de blaas worden weggenomen. Deze methode wordt ook wel een transurethrale 
resectie (TUR) genoemd. Na een TUR is er een aanzienlijk risico (60 tot 70%) 
dat de tumor binnen een jaar terugkeert. Om het risico op een terugkeer (recidief) 
te verminderen, is soms een aanvullende (adjuvante) behandeling 
nodig. Meestal bestaat zo'n behandeling uit een of meer blaasspoelingen. 
Daarna duurt het langer voordat de tumor terugkeert. Voor een blaasspoeling 
wordt eerst een blaaskatheter ingebracht. Via de katheter loopt alle urine uit 
de blaas. Daarna worden medicijnen, die opgelost zijn in een vloeistof, in de 
blaas gebracht. Na het inbrengen van de medicijnen wordt de katheter meteen weer 
verwijderd en kan de vloeistof met de medicijnen na verloop van tijd gewoon 
uitgeplast worden. Het cytostaticum mitomycine (merkloos,
Mitomycin-C®) of de immunomodulantia BCG-vaccin (Oncotice®) 
en immunocyanine (Immucothel®) zijn werkzaam bij deze oppervlakkige 
tumoren van de blaas, zie ook
cytostatica en 
immunomodulantia (in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'). Wanneer er telkens kleine, nieuwe tumoren gevonden worden 
kan een laserbehandeling worden gegeven. De gerichte laserstralen zorgen ervoor 
dat de tumorcellen als het ware verdampen. Net als bij een TUR vindt een 
laserbehandeling plaats met een cystoscoop via de plasbuis. Kankergezwellen die diep in of door de blaaswand zijn gegroeid - de 
spierinvasieve vormen dus - 
worden behandeld door de blaas geheel of gedeeltelijk weg te nemen. Soms wordt 
het gezwel intensief bestraald voordat de operatie wordt uitgevoerd. Als de 
blaas volledig wordt verwijderd, moet in de buikwand een andere uitgang (stoma) 
voor de urine worden gemaakt. Soms wordt een intensieve bestraling gecombineerd 
met een kuur van een cytostaticum meestal cisplatine (merkloos). 
Maar vaak zijn cytostatica niet erg effectief 
bij deze vormen van blaaskanker. Alleen als de kanker is uitgezaaid wordt intensieve 
chemotherapie overwogen: ook hier cisplatine maar nu in combinatie met 
gemcitabine (merkloos). 
	
		
		
			| 
		
		
		overzicht  medicatie  
		bij  blaaskanker |  
			| stofnaam | 
		
			
			merknaam® | toedieningsvorm: 
			sterkte |  
			| Cytostatica |  
			| cisplatine 
 gemcitabine
 
 mitomycine
 | 
			
			merkloos
 merkloos
 
 merkloos, Mitomycin-C®
 | infusievloeistof:
			1 mg/ml 
 infusievloeistof: 200-2000 
			mg
 
 injectievloeistof: 2 en 40 mg
 |  
			| Immunomodulantia |  
			| BCG-vaccin 
 immunocyanine
 
 | 
			
			merkloos, 
			
			Oncotice®
 Immucothel®
 
 | instillatievloeistof 
 injectievloeistof: 1 mg
 instillatievloeistof: 10 mg
 |  De vijfjaarsoverleving van patiënten met de niet-spierinvasieve vorm van 
blaaskanker is ongeveer 70 tot 90%, terwijl die van patiënten met de spierinvasieve 
vormen aanzienlijk lager is: 30 tot 60%. Indien er sprake is van uitzaaiingen 
elders in het lichaam is de vijfjaarsoverleving ongeveer 10%.
 
 Externe links:https://www.apotheek.nl 
(Apotheek.nl; KNMP)
 https://www.kanker.nl (KWF Kankerbestrijding)
 http://www.farmacotherapeutischkompas.nl  
(Farmacotherapeutisch Kompas)
   
Maagkanker Hoewel maagkanker in Nederland steeds minder voorkomt, wordt deze diagnose
jaarlijks bij ruim 2000 mensen gesteld. Mannen krijgen bijna tweemaal zo vaak 
maagkanker
als vrouwen.Bepaalde voedingsmiddelen hebben invloed op het ontstaan van maagkanker. In
landen waar veel wordt gerookt en gezouten vlees en vis worden gegeten in combinatie 
met
weinig verse groenten en fruit, komt maagkanker veel vaker voor. Maagpoliepen of
een chronische ontsteking van de maag zijn eveneens factoren die het risico op 
het
ontstaan van maagkanker verhogen.
 De klachten kunnen bestaan uit moeheid, lusteloosheid en duizeligheid door 
bloedarmoede
(als gevolg van bloedverlies uit het kankergezwel in de maag), gewichtsverlies,
weinig eetlust, pijn in de maagstreek en misselijkheid. Deze klachten komen vaak 
pas
in een relatief laat stadium van maagkanker voor. Onderzoek van bloed en 
ontlasting,
röntgenfoto’s van de maag, inwendig kijkonderzoek (gastroscopie) en 
weefselonderzoek
zijn technieken om de diagnose te kunnen stellen. 
Behandeling Volledige genezing is alleen mogelijk als het kankergezwel volledig wordt 
verwijderd.
Dat is alleen mogelijk als het gezwel nog niet al te ver is doorgegroeid. De 
operatie is
altijd zwaar en erg belastend. Als het gezwel tot buiten de maag is doorgegroeid, 
zal de
patiënt behandeld moeten worden met bestraling of chemotherapie, of met een
combinatie van beide. Bij de aanwezigheid van uitzaaiingen op afstand is alleen 
palliatieve chemotherapie nog een mogelijkheid. Cytostatica zijn overigens niet erg effectief bij 
maagkanker. Desondanks worden combinaties van cisplatine  
(merkloos)  
met fluorouracil (merkloos), carboplatine (merkloos,
Carbosin®) 
met paclitaxel (merkloos,
Abraxane®, Paclitaxin®) of oxaliplatine (merkloos,
Oxalisin®) met capecitabine (merkloos,
Xeloda®) gebruikt, 
zie ook
cytostatica (in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'). 
	
		
		
			| 
		
		
		overzicht  medicatie  
		bij  maagkanker |  
			| stofnaam | 
		
			
			merknaam® | toedieningsvorm: 
			sterkte |  
			| Cytostatica |  
			| capecitabine 
 carboplatine
 
 cisplatine
 
 fluorouracil
 
 oxaliplatine
 
 paclitaxel
 
 | 
			
			merkloos, 
			Xeloda®
 merkloos, Carbosin®
 
 merkloos
 
 merkloos
 
 merkloos, 
Oxalisin®
 
 merkloos, Abraxane®
 Paclitaxin®
 | tablet: 150, 
			300 en 500 mg 
 infusievloeistof: 10 mg/ml
 
 infusievloeistof:
			1 mg/ml
 
 injectievloeistof: 50 mg/ml
 
 infusievloeistof: 5 mg/ml
 
 infusievloeistof: 6 mg/ml, 
			100 mg
 
 |  De vijfjaarsoverleving van patiënten met maagkanker is slechts 20 procent.
 
 Externe links:https://www.apotheek.nl 
(Apotheek.nl; KNMP)
 https://www.kanker.nl (KWF Kankerbestrijding)
 http://www.farmacotherapeutischkompas.nl  
(Farmacotherapeutisch Kompas)
   
Nierkanker Nierkanker wordt jaarlijks bij ongeveer 1700 
mensen
vastgesteld; bij mannen anderhalf keer vaker dan bij vrouwen. In 90-95% gaat het 
om het niercelcarcinoom (vroeger Grawitz-tumor genoemd). Over de oorzaak is 
niets
bekend. Bij slechts 1 procent van de patiënten ontstaat de ziekte door erfelijke 
aanleg. Bloed in de urine is de meest voorkomende eerste klacht, met daarnaast pijn in 
de zij
en koorts. Nierkanker kan ook bij toeval worden ontdekt als een arts bij 
routineonderzoek een zwelling of knobbeltje in de buik voelt. Voor het stellen van de 
definitieve
diagnose kan de arts beschikken over technieken als urografie (röntgenonderzoek 
van de
nieren en urinewegen na inspuiting van een contrastmiddel), echografie en 
computertomografie
(CT-scan: computergestuurd röntgenonderzoek naar structurele afwijkingen). 
Behandeling Als er geen uitzaaiingen buiten de nier zijn, is de kans op genezing redelijk 
groot na
operatieve verwijdering van de aangetaste nier en de lymfeklieren. Een groot 
probleem
is dat nierkanker zich in een vroeg stadium uitzaait, vooral naar de longen. In 
dat geval is
het vooruitzicht slecht, omdat bestraling en chemotherapie weinig effect hebben 
in dit
stadium van de ziekte. Sinds kort worden echter bescheiden resultaten geboekt 
met de immunomodulantia aldesleukin (Proleukin®) of 
interferon-alfa (Intron A®, 
Roferon A®) in combinatie met het cytostaticum vinblastine (merkloos,
Blastivin®). Ook de monoklonale antistoffen
bevacizumab (Avastin®) en nivolumab (Opdivo®) komen in aanmerking, met name als er sprake 
is van uitzaaiingen, zie ook
cytostatica,
immunomodulantia en
monoklonale antistoffen (in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'). Als deze middelen onvoldoende resultaat boeken, kunnen nog de
proteïnekinaseremmers axitinib  (Inlyta®), everolimus (Afinitor®, 
Votubia®), pazopanib (Votrient®), sorafenib (Nexavar®),
sunitinib (Sutent®) of temsirolimus (Torisel®) worden ingezet, 
zie ook proteïnekinaseremmers 
(in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'). 
	
		
		
			| 
		
		
		overzicht  medicatie  
		bij  nierkanker |  
			| stofnaam | 
		
			
			merknaam® | toedieningsvorm: 
			sterkte |  
			| Cytostatica |  
			| vinblastine | 
			
			merkloos, 
			
			Blastivin® | injectievloeistof: 1 mg/ml |  
			| Immunomodulantia |  
			| aldesleukin 
 interferon-alfa
 | 
			Proleukin®
 Intron A®, Roferon A®
 | injectievloeistof: 22.106 
			IE 
 injectievlst.: 6-50 milj. IE/ml
 |  
			| Monoklonale  antistoffen |  
			| bevacizumab 
 nivolumab
 | 
			Avastin®
 Opdivo®
 | infusievloeistof: 25 mg/ml 
 infusievloeistof: 10 mg/ml
 |  
			| Proteïnekinaseremmers |  
			| axitinib 
 everolimus
 
 
 pazopanib
 
 sorafenib
 
 sunitinib
 
 temsirolimus
 | 
			Inlyta®
 Afinitor®, Votubia®
 
 
 Votrient®
 
 Nexavar®
 
 Sutent®
 
 Torisel®
 | tablet:
			1, 3, 5 en 7 mg 
 tablet: 
			2½, 5 en 10 mg
 suspensie (als tablet): 5 mg
 
 tablet: 200 en 400 mg
 
 tablet: 200 mg
 
 capsule: 12½, 25 en 50 mg
 
 infusievloeistof: 25 mg/ml
 |  De vijfjaarsoverleving van patiënten met nierkanker zonder uitzaaiingen is 40 
tot 60 procent; mét uitzaaiingen is die 10 tot 15 procent.
 
 Externe links:https://www.apotheek.nl 
(Apotheek.nl; KNMP)
 https://www.kanker.nl (KWF Kankerbestrijding)
 http://www.diliguide.nl 
 (Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO)
 http://www.farmacotherapeutischkompas.nl  
(Farmacotherapeutisch Kompas)
   
Leukemie Leukemie is een verzamelnaam van in principe vier vormen van kanker van witte
bloedcellen (leukocyten en lymfocyten). Er wordt onderscheid gemaakt tussen 
acute
(snel verlopende) en chronische (langzaam verlopende) leukemie. Daarnaast is het 
onderscheid
tussen lymfatische en myeloïde leukemie van belang. Dit onderscheid heeft
te maken met het type witte bloedcellen dat is gaan woekeren. Het aantal nieuwe gevallen van leukemie is ongeveer 1600 per jaar. Acute 
lymfatische
leukemie treft vooral kinderen, terwijl acute myeloïde leukemie en de chronische 
vormen
van leukemie vooral bij volwassenen en ouderen voorkomen. In 25 procent van alle
gevallen van kanker bij kinderen gaat het om acute lymfatische leukemie. De 
ziekte komt
het meest voor bij kinderen tussen 3 en 5 jaar. Meestal is de oorzaak van leukemie niet bekend. Toch zijn er enkele factoren 
waarvan
vaststaat dat ze een rol spelen bij het ontstaan van leukemie, namelijk 
radioactieve
straling en sommige chemische stoffen (benzeen, pesticiden, insecticiden). 
Mogelijk
zijn ook erfelijke factoren van belang. Vroegere behandelingen met cytostatica 
kunnen
vele (tientallen) jaren later leukemie veroorzaken. Moeheid, infecties, koorts en spontane bloedingen zijn de eerste klachten bij 
acute
leukemie. Ze hebben alle te maken met een gestoorde aanmaak van witte en rode 
bloedcellen.
Het ziektebeeld bij chronische leukemie is veel sluipender. Bij deze klachten 
staan
het lichamelijk onderzoek en bloedonderzoek centraal, aangevuld met 
beenmergonderzoek
om afwijkende cellen aan te tonen. 
Behandeling Zowel het onderscheid tussen acute en chronische leukemie als het verschil 
tussen
lymfatische en myeloïde leukemie zijn van belang voor de keuze van de 
behandeling.
Acute lymfatische leukemie bij kinderen kan in veel gevallen volledig worden 
genezen. 
ChemotherapieHet effectiefst bij de behandeling van acute lymfatische leukemie (ALL) is chemotherapie in de vorm van combinaties van cytostatica en 
corticosteroïden (zie ook 
cytostatica in het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker' 
en bijnierschorshormonen 
in de sectie 'Hormonen & Stofwisseling').
Meestal geeft men de cytostatica vincristine (merkloos), daunorubicine (Cerubidine®), 
cyclofosfamide
(Endoxan®), asparaginase (Erwinase®, Paronal®) en cytarabine (merkloos,
DepoCyte®) in combinatie met het corticosteroïd  
prednison (merkloos,
Lodotra®), 
maar
ook andere combinaties zijn effectief. Bij meer dan 80 procent van de kinderen 
wordt
de ziekte met zo’n eerste chemokuur onder controle gebracht. Toch kan de ziekte 
dan
wel terugkomen. Daarom volgt meestal een onderhoudsbehandeling die hooguit twee
jaar duurt. Tegenwoordig wordt in plaats daarvan ook wel een beencel- of 
stamceltransplantatie
(zie ook stamceltransplantatie 
in de 'Inleiding' van de sectie 'Kanker') 
uitgevoerd. Bij oudere kinderen en jonge volwassenen is de behandeling
meestal wat minder succesvol. Acute myeloïde leukemie (AML), meestal bij volwassenen 
optredend, 
is
veel moeilijker te behandelen. Ook dan is chemotherapie de behandeling van 
keuze,
vaak gevolgd door een beenmerg- en stamceltransplantatie.
 
Monoklonale  antistoffenChronische vormen van leukemie 
zijn
meestal nog moeilijker te behandelen, maar soms is geen behandeling nodig door
het trage verloop van de ziekte. Sinds een aantal jaren kan chronische lymfatische leukemie 
(CLL) 
worden behandeld met bepaalde monoklonale antistoffen zoals rituximab (MabThera®), 
zie ook monoklonale antistoffen 
in het onderdeel 'Chemotherapie' van deze sectie 'Kanker'). Maar alleen als gebleken is dat de 
behandeling met  alkylerende cytostatica onvoldoende werkzaam is.
 
ProteïnekinaseremmersDeze stoffen inactiveren het enzym
proteïnekinase, dat aan de basis ligt van de abnormale toename van de 
bloedcellen. Met die behandeling kan het kenmerkende mechanisme van
chronische myeloïde leukemie (CML) worden geblokkeerd. 
De proteïnekinaseremmers vormen tegenwoordig de belangrijkste 
behandeling van deze vorm van bloedkanker. De introductie van imatinib (Glivec®) 
in 2001 heeft de prognose van patiënten met CML enorm verbeterd. Zo was meer dan 
negentig procent van de patiënten die werd behandeld met imatinib in de 
grote klinische studie na acht jaar nog in leven. Sinds enkele jaren vormen de 
nieuwe potentere tweedegeneratie proteïnekinaseremmers als nilotinib (Tasigna®) en dasatinib (Sprycel®) 
een therapeutisch alternatief. In 2014 werden bosutinib (Bosulif®) 
en ponatinib (Iclusig®) aan het therapeutisch arsenaal 
toegevoegd. Ibrutinib
(Imbruvica®)
en idelalisib
(Zydelig®) worden voorlopig nog als enige protïnekinaseremmers bij de behandeling van chronische 
lymfatische leukemie toegepast. Imatinib wordt tegenwoordig ook bij
acute lymfatische leukemie ingezet.
 De belangrijkste bijwerkingen van deze proteïnekinaseremmers zijn 
misselijkheid, spierkrampen, oedeem, hoofdpijn, vermoeidheid, 
gewrichtsklachten, huiduitslag, 
leverfunctiestoornissen, zie ook
proteïnekinaseremmers in 
het onderdeel 'Chemotherapie' in deze sectie 'Kanker'.
 VENETOCLAXIn 2017 werd een erg interessant, nieuw medicijn tegen chronische 
lymfatische leukemie (CLL) geïntroduceerd met de naam venetoclax (Venclyxto®). 
Hoewel CLL de minst agressieve vorm van leukemie is (het doet er jaren over om 
levensbedreigend te worden), is het in Nederland de leukemie met de meeste 
nieuwe patiënten: jaarlijks ongeveer 600. Venetoclax, hecht zich aan een 
eiwit, BCL-2. Dit eiwit is bij CLL in grote hoeveelheden aanwezig in 
kankercellen, waar het de cellen helpt om langer in het lichaam te overleven en 
ze resistent maakt voor medicijnen tegen kanker. Door zich aan BCL-2 te hechten 
en de effecten hiervan te blokkeren, zorgt venetoclax ervoor dat 
kankercellen afsterven en vertraagt het de progressie van de ziekte. Uit diverse 
studies is gebleken dat bij een hoog percentage (67-85%) patiënten de 
kankercellen gedeeltelijk of volledig zijn verdwenen na behandeling met 
venetoclax terwijl twee jaar lang de ziekte niet erger werd.
 Het middel wordt oraal (dus via de mond) dagelijks via tabletten 
toegediend. De startdosis is laag en wordt gedurende vijf weken geleidelijk 
verhoogd. De patiënt dient met de behandeling door te gaan zolang hij of zij een 
verbetering vertoont of stabiel blijft en de bijwerkingen te verdragen zijn. Als 
de patiënt bepaalde bijwerkingen ondervindt, kan de behandeling tijdelijk worden 
stopgezet of kan de dosis worden verlaagd. De meest voorkomende bijwerkingen 
zijn een verminderd aantal neutrofielen (een type witte bloedcel), 
diarree, misselijkheid, bloedarmoede, neus- en keelinfectie, vermoeidheid, hoge 
concentratie fosfaat in het bloed, braken en verstopping. Ernstiger bijwerkingen 
zijn longinfecties, koorts in verband met een verminderd aantal neutrofielen en
tumorlysissyndroom (een complicatie veroorzaakt door afbraak van 
kankercellen).
 Kankerspecialisten zijn van oordeel dat met dit middel een enorme 
stap voorwaarts is gemaakt bij de behandeling van CLL. De keerzijde is dat er 
net als bij zo vele andere nieuwe kankermiddelen een fors prijskaartje aanhangt: 
ruim € 6000 per maand, d.w.z. zo'n € 70.000,- per patiënt per jaar. Voorlopig 
mag venetoclax dan ook alleen voorgeschreven worden bij CLL-patiënten 
wanneer andere behandelingen hebben gefaald of ongeschikt zijn.
 
	
		
		
			| 
		
		
		overzicht  medicatie  
		bij  leukemie |  
			| stofnaam | 
		
			
			merknaam® | toedieningsvorm: 
			sterkte |  
			| Cytostatica |  
			| asparaginase 
 cyclofosfamide
 
 
 cytarabine
 
 daunorubicine
 
 vincristine
 | 
			
			Erwinase®, Paronal®
 Endoxan®
 
 
 merkloos, DepoCyte®
 
 Cerubidine®
 
 merkloos
 | injectievloeistof: 10.000 IE 
 injectievloeistof: 
			750 en 2000 mg
 tablet: 50 mg
 
 injectievloeistof: 10-100 
			mg/ml
 
 injectievloeistof: 20 mg
 
 injectievloeistof:
			1 mg/ml
 |  
			| Corticosteroïden |  
			| prednison | 
			Lodotra® | tablet (mga*): 1, 2 
			en 5 mg |  
			| Monoklonale  antistoffen |  
			| rituximab | 
			Mabthera® | infusievloeistof: 10 mg/ml injectievloeistof: 120 mg/ml
 |  
			| proteïnekinaseremmers |  
			| bosutinib 
 dasatinib
 
 ibrutinib
 
 idelalisib
 
 imatinib
 
 nilotinib
 
 ponatinib
 | Bosulif®
 Sprycel®
 
 Imbruvica®
 
 Zydelig®
 
 Glivec®
 
 Tasigna®
 
 Iclusig®
 | tablet: 
			100 en 500 mg 
 tablet: 20, 50, 70 en 100 mg
 
 capsule: 140 mg
 
 tablet: 100 en 150 mg
 
 capsule/tablet: 100 en 400 mg
 
 capsule: 150 en 200 mg
 
 tablet: 15 en 45 mg
 |  
			| VENETOCLAX |  
			| venetoclax | Venclyxto® | tablet: 10, 50 
			en 100 mg |  
			| mga* = met gereguleerde afgifte |  Voor de totale groep mensen met acute lymfatische
leukemie 
is een vijfjaarsoverleving te verwachten van ongeveer 30%. De meeste kinderen 
(meer dan 80%) met acute lymfatische leukemie genezen volledig.  Voor de 
totale groep mensen met acute myeloïde leukemie is de vijfjaarsoverleving circa 
20%.
 
 Externe links:https://www.apotheek.nl 
(Apotheek.nl; KNMP)
 https://www.kanker.nl (KWF Kankerbestrijding)
 http://www.farmacotherapeutischkompas.nl  
(Farmacotherapeutisch Kompas)
 
Terug |